De bammetjes waren weer eens nagenoeg op. Dus ik deed een greep in de kast naar een boodschappentas en wandelde naar de bakker. Zo noem je dat in volksmonderig Nederlands: 'naar de bakker gaan'. Is natuurlijk iets van uit het stenen tijdperk, toen de bakker zelf nog na het bakken van de broden, in de zaak ging staan om zijn waar aan de man en de vrouw te brengen.
Nu is dat niet meer, geloof ik. Ik tref namelijk altijd een winkelmeisje en ook iedere keer weer een ander. Deze keer bleek het winkelmeisje een man te zijn; een winkeljongetje. Hij stond met zijn rug naar mij toe te bellen en hij klonk lichtelijk in paniek. Ik kuchte eens voorzichtig en hij draaide zich daarop om. De paniek in zijn stem was in zijn geheel niet af te lezen van zijn gezicht, die stond allervrolijkst.
Hij vertelde de persoon aan de andere kant van de lijn dat hij een klant in de zaak had en dat hij wel zou bellen als hij weer wat moest weten. Ik zei hem wat ik wilde hebben en hij pakte de broden bij elkaar. Hij legde een brood op de broodsnijmachine en keek er vervolgens naar met een intense blik, alsof de machine daarmee vanzelf aan het werk zou gaan. Uiteindelijk vond hij de aanknop.
Ik vroeg of hij misschien nieuw was. Nou, dat was hij niet. Hij was namelijk de bakker himself. Hij had al het brood staan bakken in een andere wijk - Wyck genaamd - en door ziekte en herfstvakantie en nog wat ongein was hij nu ook nog eens gebombardeerd als winkelmeisje, uh, jongetje. Hij zag er de lol wel van in, maar hij had echt geen idee. Bij het betalen bleek hij ook nog eens geen wisselgeld te hebben. Na wat heen en weer gereken, heb ik uiteindelijk zijn laatste euro gekregen.
Dag bakker!